Tussen regels en relaties: terug naar de verbondenheid

Er was een tijd dat we alles met elkaar deden. Niet omdat we daar bewust voor kozen, maar omdat het vanzelf sprak. Voedsel werd gedeeld, zorg was wederkerig, verhalen gaven richting. Bij jagers-verzamelaars was er nog geen onderscheid tussen leefwereld en systeemwereld – die termen zouden pas duizenden jaren later ontstaan – maar de verwevenheid ervan was vanzelfsprekend. Structuur en zingeving gingen hand in hand. Rituelen waren tegelijk organisatie en betekenis. Er was nabijheid, wederzijdse afhankelijkheid, en bovenal: tijd voor elkaar.

Verandering begint niet bij het afschaffen van systemen, maar bij het herijken van hun doel

Nu leven we in een tijd waarin die twee werelden – de menselijke leefwereld en de georganiseerde systeemwereld – steeds verder uit elkaar zijn gegroeid. Waar bureaucratie, marktdenken en prestatie-indicatoren ons vertellen wat telt, en waar wat er echt toe doet – liefde, verbondenheid, zorg, aandacht – vaak buiten beeld raakt. Een samenleving waarin de menselijke maat niet verloren is gegaan, maar vaak weggeschreven wordt onder een tabblad ‘anders’.

Ook ik ben opgegroeid in die wereld. Waar presteren loont, vooruitgang het kompas is, en zelfstandigheid de hoogste deugd. Waar hulp vragen voelt als falen, en kwetsbaarheid iets is voor in de privésfeer, als de camera’s uit zijn. Maar het leven, en in mijn geval ook mijn lichaam, heeft me geleerd dat zo’n manier van leven maar één kant op gaat: overbelasting, vervreemding, uitputting.

Pas toen ik werd stilgezet, begon ik anders te kijken. Naar mezelf, mijn relaties, maar ook naar hoe we onze samenleving hebben ingericht. Hoe we zorg en onderwijs hebben geoptimaliseerd tot systemen waarin de professional nog maar weinig ruimte heeft voor de menselijke relatie. Hoe we zelfs in onze wijken soms vreemden van elkaar zijn geworden – ieder in zijn eigen bubbel, elk in zijn eigen tempo.

En toch… er is iets dat zich niet laat wegduwen. Een behoefte aan verbinding. Aan opnieuw verweven raken. Aan systemen die ons ondersteunen in plaats van beoordelen. Aan structuren die ruimte bieden voor menselijkheid, in plaats van die proberen weg te rationaliseren.

Wat mij hoop geeft, is dat dit al gebeurt. Niet op de voorpagina’s, niet in beleidsnota’s, maar juist in het kleine. In buurtschappen waar mensen weer voor elkaar koken. In lokale ruilnetwerken waar diensten niet in geld, maar in aandacht worden betaald. In zorgorganisaties die kiezen voor minder protocollen en meer tijd voor het gesprek. In scholen waar de vraag “hoe gaat het met je?” weer ruimte krijgt naast het rapportcijfer.

De wereld hoeft niet perfect te zijn, alleen een beetje menselijker

Verandering begint niet bij het afschaffen van systemen, maar bij het herijken van hun doel. Bij het opnieuw kalibreren van het kompas. Niet: hoe halen we het meeste uit mensen, maar: hoe dragen we bij aan wat mensen nodig hebben om te floreren?

Dat vraagt moed. In organisaties: om ruimte te maken voor twijfel, voor gesprek, voor het niet-weten. Om leiderschap opnieuw vorm te geven, niet als sturing van bovenaf, maar als het creëren van bedding waarin anderen kunnen groeien. En dat vraagt ook moed in het kleine: in het gezin, op straat, in ons eigen ritme. Om soms de was te laten liggen en een verhaal te horen. Om iets niet af te maken, maar er wél te zijn.

We kunnen niet terug naar het jager-verzamelaartijdperk – en dat hoeft ook niet. Maar we kunnen wel terug naar de verwevenheid die toen vanzelf sprak. Naar een samenleving waarin systemen ondersteunend zijn aan het leven, niet leidend. Waar efficiency niet ten koste gaat van verbinding. Waar zorg een relatie is, geen product.

Ik geloof dat we daartoe in staat zijn. Door te vertragen. Door te luisteren. Door elkaar weer te zien als bondgenoten in plaats van concurrenten. De wereld hoeft niet perfect te zijn. Alleen een beetje menselijker. En misschien is dat wel precies genoeg.